Geen producten (0)
Geen producten (0)
1 2
 

Budding, ds. D.J. - De bewaker van Johannes de Doper

€ 16,95 (inclusief btw 9%)
Op voorraad
Specificaties
Productcode NBKR-11611
EAN code 9789461150837
Omschrijving

De bewaker van Johannes de Doper is een Romeinse soldaat van Griekse afkomst. Door de prediking van Johannes de Doper komt hij tot bekering (Joh. 3:14). Hij maakt de onthoofding van Johannes mee. Ook wordt hij ooggetuige van het sterven van de Heere Jezus. Bovendien is hij aanwezig op de Pinksterdag als de Heilige Geest wordt uitgestort. Toch blijft hij op een bijzondere wijze verbonden met Herodes. Hij volgt hem naar Rome. Dan wordt Herodes verbannen naar Lugdunum, het tegenwoordige Lyon in Frankrijk. Daar sticht de bewaker een grote christengemeente. Tenslotte keert hij terug naar Rome en ontvangt daar door keizer Nero de martelaarskroon.

In dit deel van historische verhalenserie beschrijft ds. Budding op bijbels verantwoorde en boeiende wijze hoe een ooggetuige de heilsfeiten kan beleefd hebben. Ook schetst hij hoe krachtig de Heilige Geest werkte in de stichting van de eerste christengemeenten (Mark. 16:20).

Een aangrijpend historisch verantwoord verhaal voor jong en oud. Hieronder hoofdstuk 1

1. Bekeerd onder de prediking van Johannes de Doper

Ik was de bewaker van Johannes de Doper. Nooit had ik gedacht, dat ik dat zou worden. Op een Grieks eiland ben ik geboren. In mijn jeugd was ik nogal een wildebras. De meeste van m’n kameraden was ik de baas.

En toen ik de leeftijd kreeg, was er geen meisje veilig voor me. Het leger trok me onweerstaanbaar aan. Ik was geknipt voor. Van jongs af aan had ik me geoefend in allerlei vechtsporten. Ook was ik een kei in hardlopen en discuswerpen. Ik zag er echt niet onaardig uit. Er waren maar weinig vrouwen en meisjes tegen mijn charmes bestand. En eigenlijk vond ik dat wel het leukste, als ik hun weerstand moest breken. Dat kostte me trouwens weinig moeite. Ik heb heel het Romeinse rijk al door gezworven, al ben ik pas vijfentwintig. Toen ik 17 jaar was vocht ik al tegen de Germanen in het hoge Noorden. We hebben daar zware gevechten geleverd. Maar we behaalden dankzij Cassius, de hoofdman, altijd de overwinning. Ik heb gevochten als een leeuw. Hoe veel vijanden ik verslagen heb, weet ik niet meer. Het viel hem op dat ik me geducht verweerde in de strijd, zodat hij mij bevorderde.

Maar mijn bevordering duurde niet lang. Al gauw viel het mijn superieuren in Rome op dat mijn handen te los zaten: ik was te vrij met vrouwen en meisjes. Door mijn dolle capriolen kwam in een lastig parket terecht. Bijna zou ik uit het leger ontslagen zijn. Door enkele invloedrijke vrienden kwam ik er met een degradatie vanaf. Ik verloor mijn hoge rang en werd ik uiteindelijk door keizer Tiberius cadeau gedaan aan koning Herodes. Zodoende kwam ik terecht in een uithoek van het rijk, hier in Palestina. Koning Herodes had behoefte aan een paar flinke jongens. Maar ik had er weinig zin in. Mijn reputatie was nu eenmaal geschonden, dus ik had geen keus. Het beviel me trouwens beter dan ik had gedacht.

Dat nichtje van koning Herodes, had haar oog op mij laten vallen. Het is een meisje wat mannelijk schoon weet te waarderen. Met haar heb ik al menig pleziertje beleefd. Ook kreeg ik hier een paar uitstekende kameraden. Jongens van dezelfde slag als ik. Allemaal door de wol geverfd. Met z’n vieren vermaakten wij ons best. We pleegden soms een kleine overval als we wisten dat ergens mooie meisjes en rijke mensen woonden. En hier in het paleis waar wij bij de wacht behoren, is er ook genoeg te beleven. Zelfs de moeder van dat leuke kind heeft me al eens laten merken dat ze me wel eens wilde ontmoeten. Maar ze was mij te oud. Ik deed maar net of mijn neus bloedde. Als het moet kan ik best van me afbijten. Wie dan mijn ogen ziet, weet genoeg. Ik zal zelf mijn keus bepalen.

Zo had ik hier een heel genoegelijke tijd in dit paleis van losbandigheid. Tenminste zo zag ik het toen. Gierig waren ze niet voor ons. Ze keken ook niet nauw. Wij, met ons vieren beheersten de wacht. Als er moeilijke klusjes waren, knapten wij die op. We deinsden nergens voor terug. Zo stonden we bekend. Maar niet lang geleden is alles veranderd. Dat had ik nooit voor mogelijk gehouden. Als ze me vooraf dit voorspeld hadden, had ik hen voor gek verklaard. Maar het is gebeurd. De leeuw is een lam geworden. Dat kwam door Johannes de Doper. Die man zorgde nogal eens voor onrust. Toen hij tevoorschijn kwam uit de woestijn, begon hij te preken. Dat veroorzaakte een soort blikseminslag onder het Joodse volk. Van heinde en ver kwam men toestromen om deze man te horen. Heel Judea was in rep en roer.

Ze dachten zelfs dat hun langverwachte Messias gekomen was. Maar hij maakte zelf snel duidelijk dat hij dat niet was. Wel noemde hij zich Zijn voorloper. Dus Hijzelf, de Messias, zou spoedig verschijnen. Ik werd er met mijn kameraden op af gestuurd, want Herodes was bang voor oproer. Eerst konden we helemaal niet bij die man komen, zo’n geweldige menigte was er bij hem samen gestroomd. Het leek werkelijk wel of heel Judea uitgelopen was. Maar we baanden ons een weg naar hem toe. We duwden de mensen gewoon opzij. Al gauw stonden we vlak bij hem en konden we alles horen wat hij zei. Wat we zagen en hoorden tartte elke beschrijving. Het leek wel of die man zo uit de hemel was komen vallen. Je moest wel naar hem luisteren of je wilde of niet. Hij zag er zonderling uit. Een grote magere figuur. Doordringende ogen die dwars door je heen keken. Ik voelde me een kleine jongen toen hij naar me keek. Ik huiverde tot in het diepst van mijn wezen. Ik dacht: die man weet alles van me.

Hij verkondigde de God van Israël. Een God Die je niet kunt zien, maar Die jou wel ziet. Een God, Die een Geest is, maar wel de hemel en de aarde gemaakt heeft. Een God Die zo goed en heilig is dat Hij het kwade niet toestaat. Ja, Hij straft alles wat tegen Zijn wil is, met een eeuwige straf in het helse vuur. Daar stond me die Johannes over te preken. Met zoveel kracht en zoveel vuur, dat er een diepe en doodse stilte lag op die menigte van vele duizenden. Hij had een stem als een bazuin.  Hij stond op een plek met een goede akoestiek. Aan de oevers van de Joraan, Het ging mij door merg en been. Soms spatte het vuur van Gods toorn van zijn gezicht. Maar ook sprak hij ook over God Die niet alleen rechtvaardig is, maar ook goed en barmhartig. Ja, dan verkondigde hij vergeving, kwijtschelding van alle zonden. Hij had het over een Lam dat de zonde der wereld weg neemt. Dan citeerde hij uit hun oude boeken: ‘Als een lam werd Hij ter slachting geleid … De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem.’

Hij vertelde dat die Verlosser, dat Lam, midden onder hen stond. Hij was het niet waardig, zei hij, zijn schoenriem te ontbinden. Als hij van die Messias sprak, glansde zijn gezicht als een engel. Met ontzettende ernst en klem riep hij ons op tot bekering. We moesten onze zonden belijden en laten. We moesten vluchten tot en geloven in het Lam van God. Dan zouden we vergeving, vrede en eeuwig leven ontvangen.  Ik was helemaal perplex. Ik stond ademloos te luisteren, genageld aan mijn plaats. Ik raakte het besef van tijd kwijt. Hoe lang het duurde, weet ik niet. Dat deerde me niet. Zo iets had ik nog nooit eerder gehoord en gezien. Toen hij was uitgesproken zei er lange tijd niemand iets. Een onbeschrijfelijke indruk was er op de gezichten van de mensen te lezen. Wat ik toen zag, kan ik nooit vergeten.

De tranen stroomden over de wangen van grijsaards, mannen, vrouwen en kinderen. Ik hoorde mijn kameraden snikken, zo hartverscheurend alsof ze op één dag vrouw en kinderen verloren hadden. Ik zelf kon me ook niet goed houden. Er brak iets in me. Er kwam een verdriet in me, een berouw, wat mijn hart verscheurde. Er kwam een verlangen in mijn hart, onweerstaanbaar sterk naar dat Lam van God. Ik voelde zo’n alles beheersend verlangen dat Hij ook mijn zonden zou wegnemen, dat ik het bijna niet kon uithouden. Ik voelde zo’n zware last op mijn hart, dat ik het bijna niet kon dragen. Ik moest denken aan al die mensen die ik gedood had, ontelbaar velen. Al die vrouwen die ik verkracht had. Het greep me zo geweldig aan, dat ik het uitbrulde als een gewond dier. Ik viel op de grond, ik schreeuwde het uit. Ik riep maar uit: ‘En ik, wat moet ik doen?’ Maar ik was niet de enige. Er was zo’n grote beroering in de menigte. Er klonk zo’n geschrei van mensen die hetzelfde voelden als ik, dat het onbeschrijfelijk was.

Ze drongen om Johannes heen. Zelfs die schijnheilige overpriesters en schriftgeleerden. Ze konden niets tegen hem beginnen. Ik zag een heel stel soldaten van de paleiswacht die vrij hadden en uit nieuwsgierigheid gekomen waren. Ze stonden te huilen als kleine kinderen. En Johannes, hij stond daar als een rots in de branding. Als een bron van liefde en troost. Hij gaf iedereen goede raad. Ik stond vlak bij hem. En terwijl de tranen over mijn wangen stroomden riep ik weer: ‘En ik, wat moet ik doen?’ Hij zei eenvoudig: ‘Doe niemand ongelijk en wees tevreden met je soldij.’

We stonden aan de oever van de Jordaan. En daar gingen de eerste mensen in het water. Hij doopte ze tot vergeving van hun zonden. Een ieder die dorstte naar vergeving en vrede met God mocht komen. Een ieder die geloofde in het Lam van God werd gedoopt. De mensen drongen op. En Johannes doopte maar. Er kwam geen einde aan. Ik ook, ik wilde ook gedoopt worden.