Geen producten (0)
Geen producten (0)
 

Zeeuw, P. de - Michiel Adriaansz. de Ruyter

€ 16,95 (inclusief btw 9%)
Op voorraad
Specificaties
Productcode NBKR-16365
EAN code 9789461150998
Omschrijving

Michiel de Ruyter wil al jong gaan varen. Het eentonige werk op de lijnbaan in Vlissingen trekt hem niet. Al op 11-jarige leeftijd komt hij in dienst op het koopvaardijschip van de gebroeders Lampsins. Tijdens zijn eerste tochten verweert hij zich dapper tegen de Duinkerker kapers en de Barbarijse zeerovers.

Als er oorlog met Engeland uitbreekt, wordt hem gevraagd dienst te nemen op een oorlogsschip. Hij heeft dan intussen in Bergen op Zoom tegen de Spanjaarden gevochten, die deze stad probeerden in te nemen.

De Ruyter wordt bevorderd tot admiraal en mag met Gods hulp vele overwinningen behalen. Na de Derde Engelse Oorlog moet hij naar de Middellandse Zee om tegen de Fransen te gaan vechten, die Sicilië op Spanje willen veroveren. Daar aangekomen bevrijdt hij Hongaarse predikanten die als galeislaaf te werk gesteld waren. In gevecht met een Franse vloot wordt hij dodelijk getroffen. Als een oprecht christen sterft Michiel de Ruyter en tot op de dag van vandaag wordt hij als onze grootste zeeheld geëerd.

Uitg. de Ramshoorn, leeftijd jong en oud (vanaf 10 jaar!), 

Hieronder een beginstukje:

Nu luistert Michiel als een vink. Je hoort de deugniet niet. Zo-even was hij nog vervelend geweest. Hij had voor onrust gezorgd door zijn kleine zusje aan haar vlechtjes te trekken. Het meisje gilde als een mager varken en op dat gegil was moeder Alida afgekomen. Zij had Michiel een draai om z’n oren gegeven.
Maar nu denkt hij er niet aan om zijn zusje of wie dan ook te plagen. Nu zit hij met z’n benen gekruist op de vloer en luistert naar het verhaal dat zijn vader vertelt.
 
Adriaan, de Vlissingse bierdrager, is vroeger thuisge­komen dan anders en omdat zijn vrouw het nog druk heeft, zal hij de kleine jongens bezighouden. Dat gaat nog het best als hij een mooi verhaal vertelt.
Deze keer vertelt hij over zijn vader, de oude Michiel Adriaanszoon. En omdat de kleine Michiel naar die opa vernoemd is, luistert hij natuurlijk met extra veel aandacht.
 
‘Heel wat jaren heeft mijn vader meegevochten tegen de Spanjaarden, jongens’, zegt Adriaan, ‘maar uiteinde­lijk werd hij dat eindeloze vechten moe en besloot hij boer te worden. Niet ver van Bergen op Zoom kocht hij een klein boerderijtje en met behulp van twee paarden bebouwde hij het land. Veel had vader niet nodig, want hij had maar een klein gezin. Ik was enig kind en ik lag toen nog in de wieg. In dat huis woonde ik met mijn vader, mijn moeder en de meid.
De twee paarden maakten zo ongeveer vaders hele rijk­dom uit. Denk je eens in hoe erg hij schrok toen er op een dag een paar soldaten uit het Hollandse leger kwamen, die zeiden: “Jouw paarden hebben we nodig voor het leger en we nemen die dieren mee.”
Zo roofden ze brutaal vaders paarden, want betalen was er niet bij. Dat kon vader er natuurlijk niet bij laten zitten. Hij deed z’n beklag bij de overste, onder wie de ruiters dienden, maar nee hoor, die voelde er niets voor om vaders paarden op te sporen. Hij zei: “Man, je hebt pech gehad, wij gaan er niet achteraan. Zo zijn soldaten nu eenmaal.”
“Laat het maar rusten, man”, zei moeder tegen vader, “je krijgt ze toch nooit terug.”
“Als de overste mij niet helpen wil, zou je wel denken dat er niets meer aan te doen is, maar ik zal mijzelf helpen,” zei mijn vader vastberaden.
Hij wist erachter te komen waar de paarden graasden en op een keer, toen de soldaten weg waren, greep hij zijn kans en ging stiekem met de beide paarden naar huis. Wat waren vader en moeder blij toen de twee beesten weer in hun oude stal stonden.
Maar moeder gaf een goede raad. “Breng de paarden elders onder dak. Ik ben bang dat de soldaten terug zullen komen.”
Dat deed vader en dat was maar goed ook, want de volgende dag kwamen de soldaten al langs. Ze rukten de staldeuren open en zagen dat de paarden er niet waren.
Ze begrepen best dat vader ze op een veilige plaats had gebracht en daarover werden ze zo woedend, dat ze wraak namen. De brutale kerels staken het riet in brand, waarmee vaders boerderijtje was gedekt, en al snel spron­gen de vlammen over het lage dak.
Natuurlijk renden vader, moeder en de meid het huis uit om zich in veiligheid te brengen. Maar terwijl de vlam­men al hoog oplaaiden, schoot het moeder te binnen, dat ik – ik zal toen één jaar oud geweest zijn – nog op zolder in de wieg lag.’
 
‘Vader toch!’ zei Alida, die twee jaar ouder was dan Michiel, ‘wat verschrikkelijk!’
‘Ja, dat is het’, antwoordde vader Adriaan, ‘maar moeder kon haar kind niet zien verbranden. Zij was vastbesloten om jouw toekomstige vadertje te redden. Ook al zou dat haar leven kunnen kosten …’
Vader vertelde verder. ‘“Alida, doe het niet. Dat is totaal onmogelijk,” riep mijn vader naar zijn vrouw, “je zult er zelf bij omkomen!” Maar moeder liet zich niet tegenhouden. Zij rende het huis in en klom de ladder op, naar de zolder. Die stond al vol rook. Op de tast vond moeder de wieg. Ze rukte mij eruit en snelde naar een luikje, dat ze open bonsde.
“Hier, hier, grijp het kind!” gilde ze.
Vade­­­r en de meid, die in spanning stonden te wachten hoe dat zou aflopen, hielden vlug een deken op. En toen moeder mij naar beneden wierp, werd ik veilig en wel in de deken opgevangen.
Maar toen mijn moeder nog. Ze aarzelde geen ogenblik, klom in het venster en sprong naar beneden. Ongedeerd kwam ze op de grond terecht. Ze had intussen wel mooi mijn leven gered,’ besluit Adriaan zijn verhaal.
 
Michiel zucht diep. Het verhaal heeft hem flink te pakken gehad. Zo stil als een muis heeft hij zitten luisteren. Wat vindt hij het jammer dat het verhaal uit is. Hij wil nog zo graag wat meer weten.
‘En opa dan, vader, hoe is het verder met hem gegaan?’ vraagt Michiel die naar zijn zin nog lang niet genoeg te weten is gekomen.
‘Nu, dat zal ik ook nog vertellen. Het boerde­rijtje brandde tot de grond toe af en daardoor waren vader en moeder straatarm geworden. Wat moesten ze toen beginnen? Ze trokken naar Bergen op Zoom en daar vonden ze barmhartige mensen, die vader verder wilden helpen. Zij zorgden ervoor dat hij werk kreeg en vader wist van aanpakken. Hij hield van zijn werk. Zo kwam hij er op den duur weer bovenop.
Toen ik groot was, ben ik naar Vlissingen gegaan en daar getrouwd met Alida Jans.’
Michiel schatert het uit van het lachen.        
‘Ja, dat weten we wel,’ zei hij, ‘moeder heet Alida Jans.’
‘Je denkt dat je het weet, Michiel, maar je hebt het mis, want de Alida Jans met wie ik trouwde, is een jaar na ons huwelijk al gestorven. Een paar jaar later ben ik hertrouwd en weer met een zekere Alida Jans. Ze kwam uit Middelburg en ze had de bijnaam ‘De Ruiter’. Men zei dat dit kwam doordat haar vader als ruiter gediend had onder prins Maurits. En jij bent op 24 maart 1607 geboren …’
 
Op dat moment gaat de deur open en moeder Alida stapt binnen. ‘Nou, jij hebt er slag van om de kinderen zoet te houden, Adriaan’, zegt ze vrolijk. ‘Dat mag je vaker doen.’
‘Ja, dat zal wel, maar ik heb er niet altijd tijd voor, hoor. Ik vertelde net over jouw vader. Hij is immers ruiter geweest onder prins Maurits, is het niet?’
‘Jazeker, hij was een flinke ruiter. De prins zelf heeft hem vaak geprezen om zijn dapperheid.’
‘Nou Michiel, hoor je dat?’ vraagt Adriaan.
Of Michiel het hoort! Zijn ogen schitteren. Dat waren nog eens twee dappere opa’s. Opa Michiel, die gevochten had en die zo slim was om z’n paarden terug te halen. En opa Jan de Ruiter, die door prins Maurits zo geprezen was.
 
Dat zou Michiel ook graag willen: dappere daden verrichten. Als hij eerst maar groot is. En als hij ’s avonds op de zolder in z’n kleine, veilige bedstee ligt, denkt hij na over de heldendaden die hij later zou kunnen doen.
Eindelijk valt hij in slaap en dan droomt hij van Span­jaarden en Watergeuzen die elkaar te lijf gaan en die overal grote branden stichten.
Met een schok wordt hij wakker. De Sint-Jacobstoren slaat zeven uur en Michiel rolt zijn bed uit. Vóór hij naar school gaat, moet hij eerst nog houthakken voor zijn moeder.